Leo Vroman. Het heet Drijfzand III


Het gedicht van vandaag is van Leo Vroman. Het heet Drijfzand III en staat in Psalmen en andere gedichten, Querido, 1995.

Ik heb meer dan 10 jaar een artikel bewaard van Hans Warren over 'Psalmen' en over de interpretatie die Vroman daarin van een (zijn) 'God' geeft. Vroman gaat ahw in discussie met 'Systeem'  waarvan hij zich zeer onderdeel voelt. In diezelfde bundel staan echter ook heel andere gedichten, veel in het Engels als vertalingen van de Nederlandse gedichten, maar ook oorspronkelijk Engelse. De dood is in veel gedichten het onderwerp, niet vreemd voor iemand van 80. Vroman stelt vaak de opstandige vraag aan Systeem of doodgaan rechtvaardig is. Uit andere gedichten spreekt echter berusting en overgave.

Eén van de niet-psalmen is Drijfzand. Het bestaat uit 3 delen. In Drijfzand l gaat het over oud zijn en de dood. Op het strand staat in de koude herfstwind een oude 'manvol zwarte flapperjas' op een aangevreten picknicktafel een wilde toespraak te houden 'tot het zand, het strand, de lege blikken, bruine scherven van vervelde degenkrabben, de zee, de overkant, een onzichtbaar vaderland in een vervreemde taal. Zelfs de dode dingen staan te sterven, dichtgenageld allemaal'.

Drijfzand ll begint zo:

'Dit gebeurt mij al te vaak:
als ik mij uit een droom ontwaak
om iets daar niet van te vergeten
vind ik een leven dat ik niet herken,
niet begrijp of liever niet wil weten
alsof ik daar toch nog een vorm van ben'.


En dan volgt een beschrijving van een nachtmerrie-achtige lege stad  '...niemand komt mij tegen'. En ook: 'Maar altijd kom jij als een afspraak voor een die ik steeds verkeerder maak'.

Maar wat ik vandaag wilde lezen is Drijfzand III


Een dag na de storm waren we
naar het strand. De straten
waren groen van afgerukte blaren.
Slordig door de herfstlucht omwonden
sloeg het al over onze hoofden heen
het gedonder van de branding
minuten voor wij aan de branding stonden.

Je zei geloof ik ongeveer
Toch zou ik donderslag niet meer
bruisend kwam het roomsop neer
ergens anders zware Donderslag
sissend verging het schuim tot water
Donderslag als ik ooit later
gesis van duizend kantelende dode
Donder in mijn eentje Slag
dode schelpjes fijngeslagen
sissende terug naar zee gedragen
worden steeds fijner donderslag
maar wel in een kleiner
apartmedonderslag want
vrijdag zaterdag
zondag sist hun zand nog
na elke donderslag


Drijfzand III heb ik gekozen omdat het een heel gewone herfstdag aan zee beschrijft. De dag ervoor heeft het hevig gestormd, de straten liggen vol groen blad, en al minuten voor de 'wij' op het strand zijn, dondert het geluid van de branding over hun hoofden. Op het strand is een gesprek bijna onmogelijk, de branding dondert er keer op keer doorheen, het terugstromende water sist en bruist, alleen flarden van zinnen zijn te verstaan. Wat mij zo aanspreekt in dit gedicht is de manier waarop Vroman weergeeft wat de 'ik' hoort zeggen tussen die donderslagen van de branding door, en vooral, dat het kennelijk zó belangrijk is wat er gezegd wordt, dat hij later het beeld van strand en zee tijdens dat 'gesprek' tot in details voor zich blijft zien. (Zoals je nog weet wat je deed toen je hoorde dat Kennedy of, recenter, Theo van Gogh vermoord was.) Aan het begin van het gesprek is er het grote ruige beeld, het gebulder van de sterke branding. Bij het verder luisteren naar de ander, begrijpt hij pas goed waar zij het over heeft en dan zoomt zijn blik in op 'schelpjes die fijngeslagen worden steeds fijner', en tot slot, als hij slechts half hoort maar zeer goed verstaat wat de ander zegt, het beeld en het geluid van sissend zand. Donderslag maakt die dag tot een 'donder'dag. Op vrijdag zaterdag zondag blijft het gesprek met de erbij behorende beelden nadreunen.

Wat ik uit dit gedicht lees, is het pijnlijke onderwerp dat de meeste oude mensen die van elkaar houden bezighoudt: Wat doe jij als ik er niet meer ben, en Wat doe ik als jij er niet meer bent. Zo lees ik het tenminste en zo vind ik het een indringend gedicht. Ik zit zelf in die leeftijdsfase en dit onderwerp is ook bij ons aan de orde. Vandaar dat het gedicht me raakte. Zo'n zwaar onderwerp komt gemakkelijker over je lippen bij een strandwandeling of bij de afwas. Je hoeft elkaar dan niet echt aan te kijken. Zeker de eerste keer dat je er over wilt praten wordt het zo gemakkelijker.

Ik vind het ook boeiend om te zien hoe Vroman met een paar woorden het toneel schetst van de woedende branding, het lawaai, de flarden van zinnen, het bewegen van terugstromend water, met zand en schelpjes. Net of je zelf op dat strand staat. Er zal nog wel meer over te zeggen zijn, -de storm was gisteren b.v. en niet vandaag, het afgestormde groene blad-,  maar die dingen uitpluizen mag een ander doen.

Nog even een citaat uit een interview dat 22 april 1998 in De Groene Amsterdammer verscheen: 'Wat mij fascineert zijn de geweldig uiteenlopende snelheden van denken, spreken en schrijven. Wat doe je al die tijd? Je moet erg oppassen dat je niet helemaal verstrikt raakt in je eigen overpeinzingen. Dichten is de grootste traagheid en tegelijk probeer je bij het dichten iets van de snelheid van het denken en praten te vangen.'

Leidje

 

 

Grappig, ik was zelf aan het puzzelen gegaan en las daarna je toelichting. Had niet alles eruit gehaald. Want zo is dit gedicht ook: je moet de essentie eruit halen door te puzzelen. Wat hoort bij het gesprek, wat is het omgevingslawaai dat dat gesprek overstemt. Leuk om zo de woensdag te beginnen...

Wat mij intrigeert is waarom er drie 'Drijfzand' gedichten zijn. Staan ze direct na elkaar? Is er een verbinding tussen de gedichten? Anders is I, II en III natuurlijk wel vreemd. En waarom is dit specifieke gedicht dan nr. III? Omdat je maar kleine stukjes citeert uit de andere gedichten kan ik dat niet zien natuurlijk, vandaar mijn vragen :-)

Hoe moeten we de titel interpreteren hier? Als een metafoor voor het voorzichtig voeren van het gesprek (net zoals langs het randje lopen: gevaar voor te zwaar, alsof je je weg moet zien te vinden door een drijfzandgebied)? Of letterlijk: door de storm wordt het zand voortgedreven, door wind en water?

>Nog even een citaat uit een interview dat 22 april 1998 in De Groene >Amsterdammer verscheen: 'Wat mij fascineert zijn de geweldig uiteenlopende >snelheden van denken, spreken en schrijven. Wat doe je al die tijd? Je moet >erg oppassen dat je niet helemaal verstrikt raakt in je eigen >overpeinzingen. Dichten is de grootste traagheid en tegelijk probeer je bij >het dichten iets van de snelheid van het denken en praten te vangen.'

Dit citaat is zo raak, althans voor dit gedicht.

>De dood is in veel gedichten het onderwerp, niet vreemd voor iemand van 80. >Vroman stelt vaak de opstandige vraag aan Systeem of doodgaan rechtvaardig >is. Uit andere gedichten spreekt echter berusting en overgave.

Deze lijkt me er een in de laatste categorie. Het is pijnlijk maar gaat gebeuren en de voorzichtigheid van het verkennende gesprek aan het strand heeft niets van opstandigheid in zich.

>Drijfzand III heb ik gekozen omdat het een heel gewone >herfstdag aan zee beschrijft. De dag ervoor heeft het hevig gestormd, de >straten liggen vol groen blad

Volgens mij is het een late lente- of zomerstorm geweest. In de herfst ligt de straat meestal niet vol groen blad maar meer bruin/geel/rood, herfstkleuren. Ik denk dat dit juist ook een uitleg verdient. De storm zou een ziekte kunnen zijn die tot bedaren is gekomen, iemand die midden in het leven staat (zomer!) is ineens geconfronteerd met zijn/haar sterfelijkheid (storm, bladeren op de grond) en daarom moet er gesproken worden.
 

De titel Drijfzand. Ik dacht meer aan geen vaste grond meer voelen, de  zekerheden kwijt zijn, 'JE WEET HET NIET' ( wie zei dat nou ook weer?)

Bij Vroman heb ik het ene moment het idee, dat ie maar wat aan floddert, en het andere moment vind ik hem ontroerend direct. Deze drie Drijfzandgedichten spreken me direct aan. Onderaan de mail zal ik de andere 2 overtypen. Misschien kun jij dan zien of er nog een ander verband is, behalve de onzekerheid.

Het groene blad op straat. Er staat 'slordig door de herfstlucht omwonden' dondert de branding al enz. Dat lijkt toch meer op naderende herfst, nazomer, dan op (zomer!).

Over midden in het leven staan gesproken: volgens mij kan dat ook in de herfst en in de winter. Zolang je leeft! Dat niet iedereen het zo 'beleeft' ligt aan de aard van het beestje, denk ik. Grappig: In jonge ogen is iemand van 60 oud, en iemand van 70 stokoud ;-)) Over 80 en 90, (Vroman is 91 en hij  schrijft nog steeds) zullen we het maar niet hebben. Ben je zelf 60 enne, vooruit maar, 70, dan ligt die grens bij 100 of daaromtrent!


Drijfzand
I

Zomer voorbij. Badhuis/wc
dichtgenageld met gedeukt metaal,
de struiken krom en moegestreden,
de middag lang vol avondlicht
schijndood was het allemaal
onder het vernissende verleden.

Op een van de picknicktafels
al jaren her door herfstwind ondergraven
en door de baren weggezogen
stond een manvol zwarte wapperjas
en witte haren, ietwat gebogen,
hoed in hand
en hield een wilde toespraak
tot het zand, het strand,
de lege blikken, bruine scherven
van vervelde degenkrabben,
de zee, de overkant,
een onzichtbaar vaderland
in een vervreemde taal.
Zelfs de dode dingen staan te sterven,
dichtgenageld allemaal.

II
Dit gebeurt mij al te vaak:
als ik mij uit een droom ontwaak
om iets daar niet van te vergeten
vind ik een leven dat ik niet herken,
niet begrijp of liever niet wil weten
alsof ik daar toch nog een vorm van ben.

Ik loop of zeil door straten, buitenwegen,
zigzag, waaruit behoort te blijken
dat ik voor anderen tracht uit te wijken
maar ik kom niemand, niemand komt mij tegen.

De van holle huizen volle stad
wordt stap voor stap stiller en leger.

In al het nachtzwart van die dromen
kwijnt een grauwgeworden winterlicht.
Zacht gaat een deur achter mij dicht.
Ik ben dus thuisgekomen
alsof ik aan dit spookstof toebehoor.
Maar altijd kom jij als een afspraak voor
een die ik steeds verkeerder maak.

Daardoor denk ik droom ik door
droom ik haastig door tot ik ontwaak.

Leidje
 

Prachtig, Leidje, dankje wel!

Ik stond aan zee, bulderende wind, soms even achteruitstappen voor de golfjes - en intussen toch nog wat proberen te zeggen tegen 't gedonder in. En ja - de combinatie 'zee en leven' is natuurlijk niet nieuw. Maar zo - natuurgeweld t/o fragiel leven vind ik zeer ontroerend!

Je hebt een aantal mensen met wie je niet persoonlijk een band hebt maar die  je wereld armer maken als ze moeten vertrekken. Dat voelt dan toch als een persoonlijk verlies. Vroman is voor mij zo iemand. En nu al 91? Geweldige keus Leidje en ook jouw herkennend commentaar vond ik ontroerend.
 


Leo Vroman werd op 10 april 1915 in Gouda geboren. Hij had joodse ouders en woonde tot aan het begin van de Tweede Wereldoorlog in de Krugerlaan 87 in Gouda. Hij studeerde, na de Rijks-HBS in Gouda, van 1932 tot 1940 biologie in Utrecht. Tijdens zijn studie in Utrecht leerde hij o.a. A. Alberts, Kees Stip en Anton Koolhaas kennen. De HBS waar hij in zijn jeugd op zat heet nu de 'Goudse Scholengemeenschap Leo Vroman'. Ook is hij benoemd tot ere burger van Gouda.



Dichter is hij alleen in Nederland, in Amerika is hij altijd louter fysioloog geweest. Leo Vroman debuteerde in 1946 met de bundel 'Gedichten'. Hiervoor had hij al in diverse tijdschriften gedichten gepubliceerd. Samen met zijn vriend Ton (Anton) Koolhaas maakte hij vóór de Tweede Wereldoorlog al strips voor kranten. Veel van zijn werk is door hem zelf geïllustreerd.
 

leo vroman - zelfportret...

Zelfportret van Leo Vrooman van de webpagina moorsmagazine waar ook twee Psalmen en een beschouwing van Nico van Lieshout staan.

 

Index Woensdag Gedichtdag

Boekgrrls

Laatste keer bijgewerkt: 16/06/06  Eisjen

Terug naar top pagina