Stel je een Japanse voor, redelijk geletterd en
geinteresseerd in de wereld om haar heen. Wat zal zij van Nederland weten? Wat
algemeenheden: ze weet waar het ligt, dat Amsterdam de hoofdstad is, van voetbal, de
tulpen en de molens natuurlijk, het drugsbeleid. Het internationaal gerechtshof in den
Haag kent ze, als verwoed krantenlezer, ook. Enkele historische feiten, de
Japans-Nederlandse handelsbetrekkingen, pijnlijke passages uit de recentere geschiedenis.
En net als in Japan is er een monarchie.
Dat is het wel zo ongeveer. O ja, ze gaat graag naar de
film en zo zag ze jaren geleden eens de film "Bartje" in een filmhuis in Tokyo,
welke een grote indruk op haar maakte. Ze weet dus ook dat men op het platteland in
Nederland in grote armoede leeft, iedereen zeer godvrezend is en de verhoudingen feodaal
zijn. Nou ja, natuurlijk weet ze wel dat dat niet meer zo is, maar hoe het daar nu dan wel
is? Geen flauw idee. Ze weet alleen dat Nederland sinds de tijd dat "Bartje"
geschreven is economische voorspoed kent. Maar ze kan zich weinig voorstellen bij de
belevingswereld van een gemiddelde Nederlander. Hoe belangrijk zijn god en vaderland nog?
En het koningshuis?
Dan leest zij een boek van een beroemde Nederlandse
schrijver: de Aanslag van Harry Mulisch. Het boek fascineerde haar, maar er was veel dat
ze niet begreep. Taferelen in een jaren-50 gezin en de tijdgeest van de jaren 70 zeggen
haar niets.
En neem mij nou. Wat weet ik van Japan? Evenals mijn
Japanse evenknie, hierboven beschreven, ken ik wat algemeenheden: een globaal besef van de
topografie, een beetje geschiedenis, er is net zoals bij ons een monarchie. De film
"Narayama" maakte destijds indruk op me. Ik weet dus dat het leven in een Japans
bergdorp armoedig, hard en wreed is. Nou ja, natuurlijk weet ik ook wel dat het wel anders
is, maar hoe? Kan ik me inleven in de gedachtenwereld van een Japanner anno-Nu? Of liever
gezegd anno 1945-70. Hoe leefde men in die tijd in een Japans bergdorp, wat was hun
belevingswereld?
Kenzaburo Oë, Nobelprijswinnaar 1994, schreef "De dag
dat de keizer hoffelijk mijn tranen droogt". Ik las het, afgelopen week. Al lezende
besefte ik opeens dat ik ontelbaar veel boeken heb gelezen over WO2, over oorlogstrauma's,
etc. Maar nog nooit een over Japan, tenminste niet een roman vanuit de Japanse
belevingwereld. Want daar gaat dit boek over. De 35-jarige ik-figuur dicteert vanuit zijn
ziekenhuisbed (sterfbed?) (in een psychiatrische inrichting?) zijn testament, zijnde een
"histoire contemporaine" waarin zijn vader, extreem keizergezind, een hoofdrol
speelt. Terwijl zijn moeder de doem met zich meedraagt dat haar vader wegens hoogverraad
tegen de keizer ter dood is veroordeeld. (Aan deze doem gaat de ik-persoon tenslotte ook
ten onder).
Maar eigenlijk gaat het boek ergens anders over. In feite
is het boek te lezen als een essay, een kritiek op het keizerschap. Dit heb ik niet van
mijzelf maar is afkomstig uit het nawoord van de vertalers, Noriko en Pim de Vroomen. In
dit nawoord citeren zij Oë: " Als wij het hebben over het keizerschap, moeten wij
bedenken dat dit iets is dat ons werkelijk aan handen en voeten bindt. Ik wilde mij
met deze novelle, bij wijze van experiment, van top tot teen onderdompelen in het
keizerschap, om vanuit die situatie tot mijn afwijzend standpunt te komen."
Er is een scene in het boek, waarin de onderwijzer aan de
klas vraagt: "Wil je graag sterven voor de keizer?" Waarop de hele klas
antwoordt: "Ja! Wij willen graag sterven voor de keizer!". Mij trof ook de
passage (de passage kan ik niet zo snel terugvinden, dus citaat is niet letterlijk) waarop
de Japanse keizer op de radio de Japanse capitulatie bekendmaakte. De verbijstering bij de
schooljongens (de ik-persoon is er 1 van), dat "de keizer afdaalde uit de hemel en
sprak met de stem van een gewoon mens". De verheerlijking van de keizer is iets waar
wij (of althans ik) ons geen voorstelling van kunnen maken. Daarom is het boek ook
moeilijk te bevatten. Een vergelijking met het godsbeeld in een zwarte-kousendorp op de
Veluwe ligt misschien nog het meest voor de hand.
Dat dit boek een kritiek is op het keizerschap zou ik
eerlijk gezegd niet, of minder goed, begrepen hebben zonder het nawoord van de vertalers.
Kan kritiek op de keizer in het huidige, moderne Japan, slechts in dergelijke bedekte
termen worden geuit? Of ben ik te zeer geborneerd door mijn opvoeding, of de tijdgeest? Of
is Oë gewoon een meesterlijke schrijver? Ik weet zeker dat mijn Japanse evenknie die
kritiek veel beter begrijpt, en in veel zinsneden waar ik overheen lees, een vingerwijzing
vindt. Net zoals ik bij een beschrijving van een eettafel met theepot, schemerlamp en het
gezin met een boek om de tafel een déjà-vu heb.

Liduine.