Tip Marugg - In de straten van Tepalka



Zoals bij De morgen loeit weer aan en is niet te vertrouwen is ook dit een boek waar meer uit geciteerd moet worden dan over verteld kan worden. Erg veel gebeurt er namelijk niet. De tijd verstrijkt gewoon voor de man en Op een goede morgen zal hij de ogen openen en tot de ontdekking komen dat zijn lichaam een lege huls van pijn is, ergens op een smal bed met dunne, hoge poten. Hij heeft pijn, veel pijn, hij kent zelfs alle geluiden van pijn. Hij is meer dan halfverlamd en kan eigenlijk alleen maar af en toe zijn arm bewegen. En sedertdien keken de ogen immermeer naar een krachteloos neerhangend gordijn.

Om te pijn te bestrijden gebruikt hij zijn verbeelding. Hij spreekt met God: Hij (Onze-Lieve-Heer) vroeg me over mijn leven op deze aarde. Weet je wat ik geantwoord heb? Ik heb geantwoord: Ik heb er niet veel van gesnapt, mijnheer God. En hij kijkt terug op zijn leven en geeft daarvan de volgende beschrijving: Als je jezelf met één woord moest omschrijven, zou peukjesraper het aardig doen; iemand die op Gods genade drijft en de melodramatische peukjes van het leven, waaruit het aroma is afgetrokken, opraapt en maar oprookt en vooral zorgt zijn vingers er niet aan te verbranden. En steeds maar, door middel van een vernuftige drogtechniek, het sprookje in je hart tracht te handhaven van heet nieuwe leven dat nu wel niet lang meer op zich zal laten wachten.

Ook nu, doodziek en verlamd, neemt hij zich steeds voor dat botjesetablissement te verlaten. De lezer gaat met hem mee. Je weet niet of je door zijn herinneringen wandelt of zijn pijn- of medicatievisioenen voorgespiegeld krijgt of een combinatie van beide. Ligt er inderdaad een Noorse dominee in het ziekenhuis in een pijama in de kleuren van de Boliviaanse vlag? Hoe heeft El Indio het inderdaad voor elkaar gekregen zichzelf op te hangen aan een tak van nog geen meter hoog?

De man vertelt:
Ik heb eens het volgende verhaal gelezen over de jodenvervolging tijdens de oorlog in Europa. Tientallen joodse gezinnen waren samengedreven in de grote zaal van wat eens een synagoge was geweest. Door middel van krijtstrepen had men toen de zaal in 'kamers' verdeeld, grote kamers voor de grote gezinnen, kleine kamers voor de kleine gezinnen. De bewoners van deze kamers wendden dan voor, dat zij zich niet bewust waren van het doen en laten van hun buren in de andere kamers. Niemand luisterde naar de gesprekken die in andere kamers werden gevoerd, niemand zag de ander zich uitkleden, niemand wist waar de verhongerde kinderen van zijn buurman op zaten te sabbelen, en iedereen deed alsof hij onkundig was van de geslachtelijke omgang op een bed dat anderhalve meter van het zijne verwijderd stond. Elk gezin leefde zijn eigen huiselijk leven in zijn toegewezen kamer, waarvan de muren bestonden uit krijtstrepen. Ging men op bezoek bij een ander gezin om naar een zieke te informeren of om een oud echtpaar op te beuren, wiens twee zonen plotseling waren verdwenen, dan liep men tussen de strepen die de gang aanduidden. Voor de kamer gekomen van degene die men ging bezoeken, riep men eerst 'tik-tik-tik', alsof men aan een deur klopte, en dan 'Herr Weizmann, bent u thuis?' En pas als Herr Weizmann 'binnen' had geroepen, ging men over de streep en betrad de kamer en sprak men zijn verheugenis uit over het feit dat men de heer en mevrouw Weizmann thuis had aangetroffen. Ik beleef een tegenovergestelde versie van deze gruwelijke komedie. Ik ben de eerste mens op aarde. Mijn krijtstrepen zijn echte muren, echte deuren en echte gangen; de mensen zijn verzonnen. Mijn krijtstrepen zijn echte straten en echte cementen trottoirs, maar de mensen die er lopen zijn schimmen die mij te grazen nemen. Zij zijn verzinsels van mijn brein, maar zij zijn mij uit de hand gelopen en spelen nu dag in dag uit hun luguber spel. Ik heb ze verzonnen om mijn eenzaamheid te bevolken, maar zij weigerden de hun toebedachte rollen te vervullen en leiden nu een onafhankelijk bestaan.

Ook hier geen vrolijke blik op het licht in Zuid-Amerika. Waar in De morgen loeit.. de ochtendzon niet te vertrouwen is, is hier het avondlicht aardig verdacht: Het zonlicht verdwijnt nooit geheel en al uit de straten van Tepalka. Ook als het avond is geworden blijft een groezelige afstraling de straten en huizen van de stad dof omschijnen en omwikkelt alle dingen met de smorende wanhoop van de afgestorven dag. In deze onvoltrokken duisternis vind ik geen object waarop mijn angst zich zou kunnen concretiseren. (?) Als een klauw uit de hemel daalt ergens uit de zwadderige walm boven de daken van de huizen een leeddragende nevel die zich als een aanslijming aan mij vastzet. Ik loop op een cementen trottoir, bij elke pas zet ik nauwgezet mijn schoenen op de voetsporen die andere mensen hebben achtergelaten, maar ik kan het gevoel niet van mij afzetten dat ik de eerste mens op aarde ben.

En wie tot slot is die jongen met de grote angstogen die hij ooit van de verdrinkingsdood gered heeft? Is hij dat zelf op jeugdige leeftijd? Ik denk het want op het laatst ligt die jongen naast hem met dezelfde angstogen. Logisch, de priester is zojuist gekomen om hem de laatste sacramenten toe te dienen.

Hoewel dit alles zwaar en depressief klinkt, had ik daar toch helemaal geen last van bij het lezen. Waarom niet? Ik krijg daar mijn vinger niet achter. Is het de taal die mooi is? Is het de verstilde berusting? Iets anders? Dit boek heb ik meegenomen bij Elma op Halloween. Ik ga het nog niet meteen terug op de ruilmarkt gooien. Hij mag van mij nog eerst een tijdje naast dat andere Maruggje staan.

 

 

Paula
 

 


Overlijden Tip Marugg

Meer Antilliaanse boeken


 

Boekgrrls

Laatste keer bijgewerkt: 21/12/06  Eisjen

Terug naar top pagina