Dochter en ik
We liepen beiden bloedend langs de Keyserlei.
Dochter en ik. Geen woord was tussen ons,
geen misverstand. Ook geen verband
tussen haar zwijgen en mijn gewild niet spreken.
Alleen een hand die me het vallen zou beletten.
Een stomme steen, zei ze. Opletten.
Het kind is moeder van de vrouw.
Ik bloei, zei ze toen ik haar zeggen wou
dat leven bloeden is en niet te stelpen.
Ze klaterlachte, kon het ook niet helpen.
Of bloeden niet een beetje bloeien is?
En dat ze snakte naar gemis,
geluk, gelul, gelal van jongens in de straat.
Ooilam op mijn schoot, wat werd ze groot.
De lente was nog iel en zij zo blij.
Gewichtsloos liepen wij,
zo zij aan zij, en hand in hand,
zo beiden bloeiend langs de Keyserlei.
Lut de Block,
uit: Entre deux mers, De Arbeiderpers, Amsterdam-Antwerpen,
1997
Toen ik dit gedicht, jaren geleden al, voor het eerst las was ik er niet
kapot van. Vond het wat te zoet, wat te idyllisch, de woordspeling
bloedend-bloeiend een beetje flauw. Toen het gedicht op 19 mei opdook in
Meulenhoffs Dagkalender van de poëzie 2007 zag ik er al meer in en nu ik
het
vaker heb gelezen duikt er steeds meer op.
Een idylle blijft het, maar er gebeurt intussen een hele hoop in dit
gedicht. Er verschuift iets in de relatie moeder-dochter. De moeder, op
het
punt te zeggen dat het allemaal nog niet zo meevalt, het leven, wordt
voor
ze erover beginnen kan als het ware gecorrigeerd door de dochter die
overloopt van levensdrift. Een tic van de moeder (ook in andere
gedichten
schuwt De Block de woordspeling niet) heeft de dochter beslist
meegekregen
als het gaat om plezier in de taal: waar ze naar zegt te snakken wordt
niet
zozeer ingegeven door een gedachte of gevoel, nee, het ene woord lokt
het
andere uit: ze laat zich met groot plezier meevoeren op een buitelende
golf
van associaties. En het werkt: waar de dochter aan het eind van de
eerste
strofe haar zwijgende moeder voor vallen behoedt en zich in de tweede
laat
gaan in een vrolijke woordenstroom, blijkt in de derde dat moeder, in de
tweede strofe wat somber gestemd, zich door de levenslust van dochter
heeft
laten meeslepen. Net als dochter is ze gewichtsloos geworden van
zorgeloosheid. Geen steen meer om zich aan te stoten. Waar moeder en
dochter, vanuit de moeder bezien, beiden bloeden in de (magnifieke)
eerste
regel, zo bloeien ze beiden én samen, in de laatste
Edith

Dochter afgelopen zaterdag getrouwd, de laatste gast gisteravond de deur
uit, en ik 's morgens reflecterend op de bank, eindelijk stilte om me
heen, en dan dit gedicht. Nog nooit heb ik mijn dochter zo stralend en
gewichtloos een etmaal lang mee mogen maken, haar jurk was mooi.. maar
dat
stralen! En wij, als familie maar meesurfen. Natuurlijk is dit gedicht
een
idylle, maar geloof me; heel soms is het leven dat ook. Dus met dit
gedicht valt voor mij alles op zijn plaats. Heel erg bedankt.

Ja heel mooi.
In de eerste strofe al die verwijzingen naar taal :
'woord' 'zwijgen' 'niet spreken'"Een 'stomme' steen, zei (?) ze," (de
steen zegt dus ook niets)

Ik vind het een zeer mooi gedicht en niet te idyllisch.
Er gebeurt inderdaad een hoop. Moeder en dochter relaties zijn vaak
gecompliceerd dat lees ik ook in dit gedicht terug.

Mooi gedicht, veel herkenning.