Geboren 1953 te Almelo; Frouke heeft na haar middelbare schoolopleiding
oa
een lerarenopleiding gevolgd. Frouke werkt als docente Nederlands en
Engels op het Oostvaarderscollege in Almere. Medeoprichtster in 1996 van
de poëziewerkgroep Vereniging Aldichter. Geeft workshops, Taal en
Teken op basisscholen, 'Kunst en Vliegwerk' samen met
Hein Walter, en zij
maakt deel uit van Het Literair Genootschap Eindig Laagland Almere.
Frouke publiceert gedichten in diverse literaire tijdschriften. Een
hoestblad klein, is haar debuutbundel. Tevens publiceert zij in onze
drie gezamenlijke uitgegeven Aldichter gedichtenbundels. (meer gedichten
van haar: www.aldichter.nl ) In 2003 opende Frouke Hansum met een aantal
bijzondere fotogedichten, de expositie: 'Fotograaf en Dichteres zien
alledaagse dingen', een samenwerking met fotograaf Bert de Ronde. Sinds
april 2006 zijn deze 20 fotogedichten in een speciaal gemaakt luxe
fotoboek [300 x 300mm Hardcover] ook te bezichtigen.
Uit Frouke Hansum
poëzie spreekt een fascinatie met het ontstaan van dingen, met groeien
en
maken. In haar gedichten gaat het vaak om het maken van keuzes, om het
wachten óf het worden. Haar herinneringen, schoonheidservaringen en
observaties zijn schijnbaar spelenderwijs bijeengevoegd als een patroon
waarin terugkerende beelden en motieven, zorgen voor een samenhangend
geheel.
En ook Frouke's gedicht komt in de ' bloemlezing' van de Vu
Podiumpoëzieprijs 2006. Het is voor de zevende maal dat op tweede
pinksterdag (maandag 5 juni 14.00 uur) in De Rode Hoed, Keizersgracht
102, Amsterdam, de VU Podium Poëzieprijs wordt, uitgereikt. Zij, die de
uitreiking willen bijwonen, de entreeprijs is 10 euro kunnen reserveren
op vupodium@dienst.vu.nl of
op 020 598 92 92.
WEERGEWORDEN
Heel klein ben ik, een luikje nog,
twee ogen en een neus net zichtbaar,
als ik drie keer daags word neergeklapt.
Naar buiten mag ik dan, aan andere adem
ruiken. Achter mij gezucht, een vloek,
tot de stomp, een barst ...
Ik voel dat ik weer openga, iets
groter nu, een deurtje al.
Mokken in het donker achter mij,
een hand, een arm die graait.
Druppels spatten op mijn hoofd,
is het bier of wijn, water?
Samen amen en gelal, andere mokken
in het donker achter mij,
tot de bijl, een vlam ...
Een vinger, au, zielenpiet, nagel blauw
tussen het kozijn en mij, troost hem
moeder, pijnlijk moet het zijn als de
spijkers die ik, deur geworden grote deur,
voel woelen rond het sleutelgat
en door mijn twee scharnieren.
Alleen een regelmatig klopje
op de rug kan mij en hem bedaren.
Trappen echter, bonzen en bevelen
houden me,
tot de laatste keer, op slot ...
Nu ik poort ben,
deel geworden van een wal,
zijn ze één, mijn delen samen,
een luikje, nog een luikje,
kleine deur, twee ogen en een neus.
Ik voel dat ik weer openga,
weergeworden grote deur,
nu ik poort ben, zijn ze één,
mijn delen samen.

rim
Op
zich vind ik dit een verassend gedicht: spelen met formaten, groei. Maar
ik vind het ook stiekem een beetje flauw. Van een luikje uit het gevang
tot een poortdeur groeien, moet dat het leven van een deur voorstellen?
Of is het een boom waarvan het hout voor verschillende zaken gebruikt is
die pas in de poort weer bijeen worden gebracht? Maar dan is die vlam
natuurlijk uit den boze, na een brand blijft er immers niets over om
samen te voegen. Bovendien zijn er twee luikjes in de poort en maar
_een_ luikje in het gevang. Het klopt dus net niet. En dat bederft de
eerste verassing voor mij.
Verder nog iets bij de inleiding: is dat inderdaad een stukje 'blurb'?
Wat zijn bijvoorbeeld in hemelsnaam schoonheidservaringen? Dat wat je
ervaart als je bij de schoonheidsspecialiste vandaan komt? Als daar nou
stond: waar ze van geniet, wat haar opvalt en vooral bevalt. Dan snapt
iedereen waar het over gaat.
...Van
een luikje uit het gevang tot een poortdeur groeien, moet dat het leven
van een deur voorstellen...Misschien is het helemaal geen 'luikje' in
het gevang, maar wordt er iets heel mee bedoeld! Het is maar hoe je het
gedicht in je opneemt, daar ben je absoluut vrij in om het op jouw
manier te interpreteren.
rim
wel,
een schoonheidservaring heb ik niet bij dit gedicht. ik vind het 'schijnbaar
spelenderwijs' een kwalijke aanduiding, omdat het doet vermoeden dat men
aanneemt dat de gemiddelde lezer, het wel niet meteen snappen zal. ojee!
biedt de dichteres een raadsel?
jammer vind ik dat de 'samenhang' die in de hierboven aangehaalde zin
geroemd wordt letterlijk in het gedicht gesteld is. kennelijk is de
dichteres niet in staat de samenhang te verbeelden, zeggen haar
metaforen het ons niet, of meent ze inderdaad dat de gemiddelde lezer
een sukkel is (voor wie schrijf je het, denk ik dan), geen eigen
interpretatie aandurft en tekst en uitleg wenst. toch lijkt het erop dat
de lezer een puzzeltje wordt voorgeschoteld, de dichteres zich
verkneukelt met haar raadseltje. ik vind dat nogal kinderachtig. ik heb
niets aan zo'n spelletje. biedt mij een volwassen tekst, die oproept,
verbeeldt, die mij aanzet tot hercreatie. vergelijkingen gaan altijd
mank, zei mijn oma. aan dit gedicht houd ik een mank gevoel over. een
soort hoekig au gevoel, een luik is een poort in het klein, van gaatje
tot gat, ietsie pietsie niets tot niets, verward met de ogen en neus, de
beklemde vinger een beetje erbij gesleept. ondanks de mankheid ook van
de ik in de eerste drie regels, zijn het die regels die bij mij wat
oproepen, hoewel dat niet de verdienste is van de dichteres; alle deuren
met een luikje doen het. in het laatste interneringskamp waren er iedere
avond, voor de nachtmerrie, twee ogen en een neus, door het luikje, dat
niet klapte, maar schoof. met minachting, haat, wantrouwen, belust op
een klein vergrijp, speurden ze de cel rond, bleven een ijzig moment
gericht op iedere inwoner, constateerden met tegenzin, maar met de
gelatenheid die past bij de dagelijkse sleur van het soldaat zijn, dat
de inhoud ogenschijnlijk op orde was en blokkeerden hun kwaadheid met
een roestige kreet, van ijzer op ijzer. beng. tot morgen.