Phlip Hoorne


BERLIJNER

Wat is dat daar voor water? 'k Weet niet.
Het staat op een plakkaat dat uitziet aan de andere kant.
Schippers zien waar zij op varen, waarheen en waarvandaan.
Alles wat moet vloeien, kan niet vloeien zonder naam.

Stel: alle bruggen opgeblazen, niets drijft, ik ben enkel romp.
Hoe kom ik aan jouw kant?
Of iemand bouwt een muur, hangt een gordijn.
Ik ben weer jong, een kind in Berlijn.

Er rest mij niets anders dan verliefd te worden op een meisje
uit mijn wijk. Dat meisje wordt vrouw en dan de mijne.
Ik hou van haar als het kan, haat haar als het moet.
Alles ist gut.

Jij huwt een Neanderthaler
die in het vrije Westen met jouw tongval praat.
Ik versta jullie niet, maar hoor
dat het een andere taal dan liefde is.

En ik woon nog steeds in Berlijn.
Mijn kinderen dragen Duitse namen. Ik heb een herder
en ben stiekem verliefd op een vrouw die Ute heet.
Ze gelijkt op jou, maar dat weet ik niet.


Philip Hoorne
uit Het ei in mezelf, Uitgeverij 521, Amsterdam 2005


Sinds het gedicht zich heeft ontwikkeld tot meer dan een verhaal voorzien van rijm en metrum om het gemakkelijker te kunnen onthouden, valt het niet mee om een sluitende definitie van het begrip te geven, als dat al mogelijk is. Ik vind de waardevrije typering 'in een gedicht is het de dichter die bepaalt waar de regels eindigen' altijd nog bruikbaar, maar een mens kan ook té waardevrij zijn. Als je Ilja Leonard Pfeijffer mag geloven, en ik ben geneigd dat te doen, is dichten in de ogen van de meeste mensen 'een bizarre activiteit om rare dingen zo raar mogelijk op te schrijven in een lay-out die uit lijkt te zijn om maximale verkwisting van papier'. (Het nut van de poëzie, in Awater, najaar 2007)
Ik voor mij ben in al die verwarring blij als een gedicht me zelf aangeeft
waarom het een gedicht wil zijn, móet zijn. 'Berlijner' vertelt een verhaal
van afgescheiden zijn, beperking, lot en toeval en doet dat op een manier die alleen een gedicht kan. Die alleen dít gedicht kan. Probeer de kronkels in het hoofd van deze 'ik' maar eens in proza om te zetten. Het zal je niet meevallen. Het gedicht is me na de eerste lezing in het jaar van verschijnen van de bundel altijd bijgebleven. Ik houd van de toon waarin het geschreven is: ernstig maar licht, ironie op een bedje van tragiek (of omgekeerd?).

Ik ken Philip Hoorne (Kortrijk, 1964) van mijn jaren bij Meander. Hij
debuteerde in 2002 in de Sandwich-reeks van Gerrit Komrij met de bundel Niets met jou. Sindsdien verschenen nog twee gedichtenbundels, Inbreng nihil en de bundel waarin Berlijner staat. Dit jaar verscheen de hilarische verhalenbundel Het vlees is haar. Philip is verder actief als recensent en werkt mee aan verschillende periodieken. Hij blogt op http://philiphoorne.skynetblogs.be en is oprichter van de site http://poezierapport.blogspot.com  (poëzierecensies).

 


Edith
19.12.07



Bedankt voor het gedicht en jouw 'bijlage' Ik heb er niets aan toe te voegen. Maar maak dankbaar gebruik van zijn poëzierecensies en blog, ben nog niet uitgelezen natuurlijk.-)


Goh, wat een intrigerend gedicht heb je weer
ingezonden. Zonder plattegrond van de liefde vind je elkaar
niet? En gaat het met je leven dus heel anders dan als je
elkaar wel zou hebben kunnen vinden...
Wat geen naam heeft, bestaat niet?
Ik weet niet of ik op het goede spoor ben....


moooi! dank.

> Schippers zien waar zij op varen, waarheen en waarvandaan.

arme landrotten verdwalen in deze wereld?

> Alles wat moet vloeien, kan niet vloeien zonder naam.

en naamloos water staat stil? de Spree als onoverkomelijke barrière?

> Ik hou van haar als het kan, haat haar als het moet.

ijzersterke zin/regel.

> kan. Die alleen dít gedicht kan. Probeer de kronkels in het hoofd
> van deze 'ik' maar eens in proza om te zetten. Het zal je niet
> meevallen. Het gedicht is me na de eerste lezing in het jaar van
> verschijnen van de bundel altijd bijgebleven. Ik houd van de toon
> waarin het geschreven is: ernstig maar licht, ironie op een bedje
> van tragiek (of omgekeerd?).

mooi, en dank voor de urls. weer een nieuwe dichter erbij
gekregen. :-)


Dit gedicht een paar keer gelezen om te ontdekken wat het me eigenlijk doet. Ik vind het mooi en niet mooi. Mooi vind ik het achterliggende gevoel, het afgesloten zijn, het verlangen naar iets of iemand waar de ik niet bij kan komen. Hij weet dat er iets anders is, maar kent het niet. Zelfs de vrouw aan de andere kant, het vrije Westen, kent hij niet, zij
bestaat alleen in zijn hoofd. Toch, of juist daarom, verlangt hij naar
haar. Verlangen naar iets dat je niet kunt hebben. Zoals ik het begrijp
tenminste. Maar de manier waarop hij dit beschrijft spreekt mij niet zo
aan, niet het hele gedicht door. De tweede, derde en vijfde strofe zeggen
me nog het meeste. Maar het blijft intrigeren, het is een gedicht dat me
bezig houdt. Bijzonder vind ik de setting, het oude Berlijn; dat komt wel
degelijk aan.


Volgens de Roder is een gedicht betekenisloos. Daarmee is dit
"gedicht" geen gedicht ;-) de betekenis staat er, vaart met de
woorden mee.
Mooi, mooi. Het gebruik van de Neanderthaler voel ik als bitter,
opstandig omdat niet hij maar die ander met haar ..
Maar die schippers? Ja, die moeten wel, met al dat watergeweg.
Inderdaad, alsof de beste stuurman niet over walwegen beschikt ;-) Ah
wel, rompnaakt komen beiden niet ver.

Volgens Verwey is een gedicht zwevende stilstand. Proza niet dan? Kan toch
wel? War in des Wagens Wendung dieser Schwung? Mooi hoor, maar kan proza
niet swingen?

Ik vind overigens dat dit gedicht niets met swingen van doen heeft.
Hier ervaar ik ook niet wat Valéry zegt over een bankbiljet: dat je
zozeer aan de waarde denkt dat je vergeet dat het maar een papiertje
is. Ik vind het gedicht toch wel zeer een verhaaltje blijven.

Hoe meer er gezegd wordt, hoe meer vragen er komen. Heb Vestdijks
kenmerken voor het gedicht (om te stellen dat het poëzie is, moet
bewezen worden dat het geen proza is) laatst herlezen. Ik dacht zo'n
vijftig jaar geleden, in mijn onmeetbare onwetendheid: waarom alleen
voor mannen?
Nu, in mijn eindige weten, zijn de voortreffelijke voordrachten (uit
het bolle hoofd, hij zat opgesloten, mannen bij mannen, WW2) toch weer
verrukkelijke heldermomenten.

Ik draai de zaak om. Ik kan met een gerust hart stellen dat het
volgende stukje proza is:
Laatst brak ik in mijn hand een botje. Nu nog zijn mijn vingers dik.
Stijf van de pijn staan ze. Vandaag dacht ik: het gaat beter. Maar
nee, een wesp! Viel mijn neus aan. Drie steken!
Wat een geluk dat ik gisteren de apotheek bezocht. Ik vroeg om een
zalfje, in geval van prikken. Ze hadden het, ik kreeg het.
Mijn neus is dik. Stijf van de pijn is ie. Vandaag mag ik voor het
glaasje bedanken. Mijn neus is al rood. Morgen komen de kleinkinderen. Ik
weet al wat ze zeggen gaan: Rudolph!

Denk je echt dat zoiets in stukken gehakt wel .. ? Nee? Of ja?
Doet het er toe?

Dat je iets specifieks alleen in een gedicht kan zeggen, daar geloof
ik niets van. Ik denk ook niet dat zoiets te bewijzen is. In dat geval zou
poëzie betekenis kunnen hebben die proza niet heeft. Volgens de Roder is
er geen betekenis (maar ja, bij hem hebben we al schandaalverhaal gehaald)
Nee, lijkt me niet staande te houden. Waarmee niet gezegd is dat het
gedicht Berlijner geen gedicht is. Alles mag een gedicht heten als het
meer wit laat dan proza ;-)

De ideale bundel lijkt me daarom een witte bundel. Op iedere pagina
wordt aangegeven waar het gedicht begint, waar de regels eindigen (het
begin schijnt er niet toe te doen in de discussie), en waar het gedicht
eindigt. Al witlezend hum je jezelf een liedje, een ritme, tralala of zo.
In de tegenstrijdigheid van herhaalde geconcentreerde isolatie en spanning
van mogelijk werkelijke onwerkelijkheid bevindt zich de lezer de dichter.


> Ik draai de zaak om. Ik kan met een gerust hart stellen dat het
> volgende stukje proza is:
> Laatst brak ik in mijn hand een botje. Nu nog zijn mijn vingers dik.
> Stijf van de pijn staan ze. Vandaag dacht ik: het gaat beter. Maar nee,
> een wesp! Viel mijn neus aan. Drie steken! Wat een geluk dat ik gisteren
> de apotheek bezocht. Ik vroeg om een zalfje, in geval van prikken. Ze
> hadden het, ik kreeg het. Mijn neus is dik. Stijf van de pijn is ie.
> Vandaag mag ik voor het glaasje bedanken. Mijn neus is al rood. Morgen
> komen de kleinkinderen. Ik weet al wat ze zeggen gaan: Rudolph!

Je toont weer eens overtuigend aan dat de grens onmogelijk te trekken is
;-)

> De ideale bundel lijkt me daarom een witte bundel. Op iedere pagina
> wordt aangegeven waar het gedicht begint, waar de regels eindigen (het
> begin schijnt er niet toe te doen in de discussie), en waar het gedicht
> eindigt. Al witlezend hum je jezelf een liedje, een ritme, tralala of
> zo. In de tegenstrijdigheid van herhaalde geconcentreerde isolatie en
> spanning van mogelijk werkelijke onwerkelijkheid bevindt zich de lezer
> de dichter.

Dat doet me denken aan Wim T. Schippers' toneelstuk Going to the dogs. De
uiterste consequentie leidt tot leegte. Benaderen, dat kunnen we. Er
komen, dat lukt ons nooit. En dat is maar goed ook.

> Volgens de Roder is een gedicht betekenisloos. Daarmee is dit
> "gedicht" geen gedicht ;-) de betekenis staat er, vaart met de
> woorden mee.

Ik ken de Roder niet, maar zijn uitspraak lijkt me een beetje kort door de
bocht. Maar hij zegt ongetwijfeld nog wel meer dan dit alleen.

> Volgens Verwey is een gedicht zwevende stilstand. Proza niet dan? Kan
> toch wel? War in des Wagens Wendung dieser Schwung? Mooi hoor, maar kan
> proza niet swingen?

Vast en zeker wel. Beetje zweverige definitie van Verwey (de oude Albert?)
Bewijst weer eens hoe lastig het is uitspraken te doen over 'wat een
gedicht is'.

> Ik vind het gedicht toch wel zeer een verhaaltje blijven.

Het vertelt zeker een verhaal, maar een verhaal*tje* vind ik het niet en
ik vind ook dat het zich, met verhaal en al, voldoende overtuigend als
gedicht presenteert. Als voorbeelden: de manier waarop de eerste strofe en
de tweede zich tot elkaar verhouden, en de slotregel.


> > Ik vind het gedicht toch wel zeer een verhaaltje blijven.

> Het vertelt zeker een verhaal, maar een verhaal*tje* vind ik het niet en
> ik vind ook dat het zich, met verhaal en al, voldoende overtuigend als
> gedicht presenteert. Ik kan alle elementen waarmee het dat doet nu niet
> allemaal uitpluizen en benoemen, maar als voorbeelden: de manier waarop
> de eerste strofe en de tweede zich tot elkaar verhouden, en de
> slotregel.

met verhaaltje bedoel ik niet inhoudelijk 'het is maar een
verhaaltje', maar de vorm: een zeer kort stuk proza, in dit geval met
dichtkenmerken. de dichter presenteert het als gedicht en daarmee is het
ook een gedicht. het kenmerkt zich ook als gedicht. maar als je de tekst
in enkele alinea's zou zetten? er is hier en daar concentratie. de zinnen
lijken het echter te winnen van de regels. ook proza kan poëtische
kenmerken hebben. ik noem dit slechts omdat gesteld werd dat wat dit
gedicht zegt, moeilijk in proza te verwoorden zou zijn. ik vind dat dit
gedicht zich juist bedient van proza.

wat de Roder betreft: de inhoudloosheid van poëzie is zijn conclusie, de
uitkomst van een onderzoek/betoog n.a.v. natuurvolkzangen (ik noem dat
geen poëzie maar meditatie-hummen/dreunen. overeenkomst met poëzie is
wellicht dat het je voert -zeker wanneer je in trance geraakt- in een
andere wereld.)

aanhalingen:
"Poëzie neigt tot betekenisloosheid omdat haar begin ligt in het
rituele opdreunen van klanken." De Roder denkt zo te weerleggen dat
poëzie een bijzondere vorm van kennis oplevert en een diepe
werkelijkheid blootlegt.
Ook zegt hij: if we accept that meaningless rhythm and sound
structures underlie poetry and tend to overrule the semantic layer in the
act of reading a poem aloud, the question arises whether poetry in this
view is language at all, to put it in the sharpest possible terms.

Lauwereyns: als poëzie gezien wordt als een vorm van 'vergevorderd
symbolisch denken', beeldt poëzie het denkproces uit.

Herder: taal is van origine een soort poëzie. Gaandeweg verliest zij
langzaam haar metafysische karakter door zich aan de grammatica te
onderwerpen

Willem Houtgraaf: de oerpoëzie zal niet veel overeenkomsten hebben
vertoond met de huidige dichtkunst. Ik denk dat [de huidige] poëzie
staat voor een bewust gebruik van taal. De oerpoëzie staat alleen voor het
symbolische karakter van taal. Taal is een zo vanzelfsprekend en onbewust
instrument, dat Herder's opvatting zeker opgaat. Maar een bewust gebruik
van de taal kan haar metafysische karakter weer teruggeven.

daar sluit ik me gaarne bij aan.

 


Boekgrrls

Laatste keer bijgewerkt: 26/12/07  Eisjen

 
Woensdag Gedichtdag