Destijds heb ik met plezier "Zwart water" van haar gelezen. Ik heb geen last van de "Scandinavische depressie" zolang het maar niet om die zogenaamde generatieromans gaat en dan nog... ik raak eerder verveeld dan gedeprimeerd.
Halverwege het boek schreef ik voor mezelf:
Ik ben er nu over de helft in. Wat is dat toch daar in dat hoge Noorden? Hier ook weer iemand die zijn vinger afsnijdt en vervolgens heel verbaasd is dat het pijn doet en niet aangroeit. Het gaat hier dan ook niet om een mens, maar om een trol.
Het boek begint als een sprookje. Twee reuzenbroers (Granarv en Groening) kappen bomen. Een van de broers raakt beklemd onder een stam. Hij paait de trol met eten. De trol verplaatst zich in het lichaam van een kraai en weet zo de andere broer te waarschuwen. Als dank krijgt de trol lekker eten voorgeschoteld, boter en pap in plaats van de besjes en noten waaraan hij gewend is. Hij noemt dit "het goede". Daarmee doet de trol zijn intrede in de mensenwereld.
Helaas, de winter breekt aan. Er wordt geen voedsel meer neergezet. En als Skold (zo heet de trol) na de winter eindelijk het huis van de reuzen indurft treft hij daar alleen het lichaam van de oude moeder aan. Geen "goede" meer voor hem.
Skold is bang voor mensen, leeft in het bos, maar is nu wel verslaafd aan het menseneten. Er trekken groepen kinderen over de wegen die om eten bedelen. Grotere kinderen nemen dat eten dan weer af. Twee kleine mensjes houden zich verre van de groepen: Erker en Bodel. Die laatste ontfermt zich over Skold. Zij laat hem een bad nemen, knipt zijn nagels, vertelt hem over God. Maar ook leert ze hem dat mensen beelden van de wereld hebben en dat die beelden vol betekenis zitten. En zo raakt Skold steeds meer vertrouwd met de mensenwereld.
Dit deel is heel leuk door de manier waarop een buitenstaander tegen de mensenwereld aankijkt: waar zijn huizen goed voor? Daar houden ze het vuur in gevangen! Ook leuk is dat de trol toverachtige eigenschappen bezit. Hij kan uit zijn lichaam treden, hij kan alle geluiden imiteren, niet alleen van dieren, ook alle talen. Ook heeft hij op een gegeven moment een pratende muts die verraadt dat er een gebraden haan in de bank zit opgesloten. Even later bezit hij een belletje dat rinkelt wanneer er een leugen verteld
wordt.
Het doet me aan verschillende boeken denken. Omdat de trol veel langzamer oud wordt dan de mensen om hem heen, lijkt het op "Niemand is onsterfelijk" van Simone de Bevauvoir. Op een gegeven moment wordt Skold opgenomen in het laboratorium van een geleerde. Deze is op zoek naar de Steen der wijsheid. Daar waan je je in het boek "L¹oeuvre au noir" van Yourcenar.
Inmiddels heb ik het boek uit. Skold beleeft in 500 jaar tijd de nodige avonturen en ook het wereldbeeld verandert natuurlijk grondig in de loop van die tijd.
Een citaat uit zijn jeugd nog (voordat hij seksueel volwassen is): "Skord had nu zo lang in de wereld geleefd dat hij begon te begrijpen dat een mensenleven een triest en langdradig verhaal was. Je werd verkouden, je kreeg likdoorns en wonden van het paardrijden en het meeste wat mensen hadden uitgedacht kon helemaal niet of het liep verkeerd. Met de verhalen van hun leven was het iets anders. Die waren bijna altijd vrolijker en ook als ze niet vrolijk waren, maar schrikwekkend, verliepen ze in elk geval sneller dan het zure en taaie leven zelf."
Naarmate hij ouder wordt, verdwijnt de betovering en ondervindt Skord steeds meer tegenslag. Ook begint de geschiedenis zich te herhalen. Het is in die zin een ontwikkelingsroman, alleen versterkt doordat Skord er 500 jaar over doet van geboorte tot dood.
De tijd zelf speelt een grote rol natuurlijk. Dat de aarde draait bijvoorbeeld, moest nog ontdekt worden. Skord zelf heeft nog meegewerkt aan het bouwen van een klok: "Meester Peder Astronomicus had de geweldige klok in de domkerk van Uppsala gebouwd en Skord was een van degenen geweest die voor hem hadden gewerkt. Ze hadden de tijd in ringen gebouwd. In de binnenste, het dichtst bij de as, bewoog hij zich snel. Dat was de tijd van degenen die liepen en renden, de korte slag tussen ochtend- en avondeten. Het verst naar buiten, in de buitenste ring, liep de tijd van de sterren. Zelf bevond hij zich in een ander ring dan degenen met wie hij samenleefde. Die draaide langzamer rond. Degenen van wie hij was gaan houden kregen zo snel papierdroge wangen en ouderdomsvlekken op hun handruggen. Dat deed hem pijn. Hij wist dat ze zouden verdwijnen, dat hun tijd snel ronddraaide en hen spoedig deed neerstorten in dat wat zich niet langer rondom hem bewoog. Hij had geleerd te vertrekken voor de pijn kwam. Maar wanneer was het juiste moment?"
Ook is het de geschiedenis van een steeds meer verwijderd raken van de natuur. Als trol stond Skord midden in de natuur. Later kan hij niet meer verstaan wat de beek hem toefluistert en zelfs het bos nauwelijks meer als bos zien:
"Kon hij er maar mee ophouden harpen en pilaren, geweven matten, kerkramen, lieren en altaren in het bos te zien. (...) Voor hem zijn er mensen in het bos geweest die namen aan het onmenselijke hebben gegeven."
En natuurlijk is er de vraag naar de zin en/of het doel van het bestaan. Skord laat zich geregeld leiden door het tarotspel dat hij van een oude vrouw bij de roversbende heeft gekregen. Daar is ook de titel van het boek van afkomstig: De Dwaas. Dat is de kaart die Skord zelf voorstelt: "Hij is iemand die tussen de anderen door naar binnen en naar buiten glipt. Hij is machtiger dan zij omdat hij geen macht heeft behalve de macht om alles op zijn kop te zetten."
Maar ook zoekt hij naar een godsbestaan:
"Ik dacht dat dat wat in mijn borst klopte en wat in de sterren flikkerde en in het gras ritselde geheimen waren. God had ze daar neergelegd. Of Vier Honden of een geweldige Gematria of Iemand Anders. Iemand of Enkelen. Want ik zag wel dat de wereld vol sluwe trucs was, vol listige verzinsels en tovenaarskunsten. Ze was een raadsel of een schurkenstreek. Iemand moest het spoor uitgezet hebben. Iemand of Enkelen. En ik dacht dat ik de uitverkorene was die hem zo moest toespreken dat hij antwoord gaf. Daarom bootste ik alles na wat ik hoorde. Ik floot als een spreeuw en kraste als een raaf. Ik kwetterde als een parkiet en ik leerde heilige taal en onheilige en ik had het zo druk met krassen en kwetteren en fluiten dat ik niet luisterde of hij antwoord gaf - zo bezeten was ik!"
Het is een rijke roman. Een aantal grrls zullen wel depressief worden van dit boek. Zo lollig wordt het leven -na de jeugd - niet voorgesteld. Maar het gevoel dat mij vooral bijbleef was bewondering voor een geduldige en magistrale natuur die er al was voor de mens en die er na de mens nog zal zijn. Laatste citaat: "In ieder geval is het waar dat die kloof in de berg, loodrecht en steil, er al was voordat de hersenen gedachten konden vormen en beelden in dienst konden nemen."
paula